mercredi 17 décembre 2014


Quantitative Easing:   Panacee  of Placebo
 
inflatie, disinflatie, deflatie, import, koopkracht, demand crisis
 

De olieprijs daalt met een sneltreinvaart. Ongehoord en onverwacht. Geen econoom heeft het voorzien, geen analist heeft ervoor gewaarschuwd. Goed, de vraag naar olie nam wat af tengevolge van de vertraging in de groei van de wereldeconomie en het was uiteraard redelijk te verwachten dat daardoor de prijs licht zou dalen. Maar een daling tot nu reeds flink onder de 60 dollar per vat.

Olie is de smeerolie van de economie. De olieprijs bepaalt grotendeels de energiekosten van de industrie en van particulieren. Lagere olieprijzen betekent dus lagere productiekosten, lagere prijzen dus disinflatie, maar ook meer koopkracht. Voor de particulier betekent het minder uitgaven aan gas en electriciteit en dus meer geld over voor andere aankopen. Je zou dus met je lekenverstand zeggen dat het voor alle partijen voordelig is.

Maar economen denken er genuanceerder over. Door de dalende energieprijzen daalt ook de inflatie. Die inflatie is volgens de geldende mainstream economie het seinensysteem van de economie. Hij moet op groen staan, twee procent inflatie is ideaal. Te laag om hyperinflatie te veroorzaken, hoog genoeg om de schulden van staten, banken en ondernemingen en het spaargeld van particulieren langzaam in waarde te laten dalen, maar ook een aansporing voor particulieren om te kopen voordat de prijzen weer 2% zijn gestegen. Stijgt de inflatie boven de 2% dan gaan de seinen op rood, en dat doen ze ook als de inflatie onder die 2% daalt, al is er dan nog geen sprake van deflatie.

Zo is de totale inflatie na jaren cumulatief behoorlijk hoog, sinds 2000 meer dan 30% in de eurozone. Dat wil dus zeggen dat het geld in die periode 30% minder waard is geworden of dat de prijzen in die tijd met 30% zijn toegenomen. Maar omdat het niet in één klap gebeurt zoals bij een devaluatie valt het niet op.

De inflatie is overal in de wereld te laag. Volgens de mainstream economisten dreigt deflatie en de landen moeten zich daar tegen wapenen. De Centrale Banken  hebben tot taak toe te zien op de prijsstabiliteit en die wordt nu bedreigd. Deflatie zou de schulden van staten, banken en ondernemingen in waarde doen toenemen en dat zou ze onbeheersbaar kunnen maken en in ieder geval groei bemoeilijken door gebrek aan investeringskapitaal. Ondernemingen zouden om omzet te behouden prijzen moeten verlagen hetgeen personeel kost en tot bankroet kan leiden. Voor consumenten zijn die dalende prijzen natuurlijk een voordeel. De mainstream is echter van mening dat de consument dan juist niet gaat kopen maar afwacht tot de prijzen nog verder zullen dalen met alle nare gevolgen daarvan.
Dus dalende olieprijzen zijn dus een voordeel en een gevaar.

Naast deze wereldwijde disinflatie, teruglopende inflatie en in een aantal landen deflatie of hyperinflatie, hebben wij in de eurozone (en missschien ook in de EU) nog problemen specifiek voor deze regio. Terwijl de rest van de wereld beter de crisis van 2008 is doorgekomen geldt dat niet voor de eurozone die een beetje het zorgenkindje van de wereldeconomie is geworden. De oorzaak hiervan is behoorlijk complex.

Allereerst was en is er een gebrek aan begrotingsdiscipline sinds de oprichting van de eurozone geweest. Afspraken hierover zijn van het begin af aan stelselmatig genegeerd en er zijn continu opportunistische en zelfs met het verdag van Lissabon botsende oplossingen voor knelpunten ontworpen die  symptoom bestrijdend waren maar structureel geen effect hadden.

Na de Lehmann crisis van 2008 zijn de afspraken verscherpt en werd de nadruk gelegd op bezuinigingen om de te hoge schulden (je moet daarbij opmerken dat die nog ver onder het wereldgemiddelde liggen) terug te dringen en de overheidsuitgaven te verminderen door een stricte begrotingsdiscipline en een terugdringen van de schulden met 5% per jaar  om deze beheersbaar te maken. Een begrotingstekort van meer dan 3% had ingrijpen van Brussel en  een verbeterplan tot gevolg. Daarbij is de zwakke plek dat de lidstaten dus jaarlijks 3% extra staatsschuld kunnen opbouwen zonder ingrijpen van Brussel en dat deze 3% in de praktijk dus als norm wordt beschouwd in plaats van de in het S&G Pact geëiste 0,5% tekort.

Van deze saneringsplannen is nog niets terechtgekomen, integendeel de staatsschulden blijven jaarlijks sterk stijgen.  Hierdoor daalt juist  de mogelijkheid kapitaal vrij te maken om te investeren.

In plaats van structureel te bezuinigen, een proces dat stuitte op sociale wetgevingen en bindende afspraken met vakbonden en andere onoverkomelijke hindernissen gingen de lidstaten er toe over de lasten voor burgers en bedrijven te verhogen om de 3% tekort te bereiken en buiten correctie van Brussel te blijven. Het overheidsaandeel in de besteding van het BBP nam dus toe en het overblijvende deel voor bedrijfsleven en burgers nam evenredig af waardoor winsten werden afgeroomd, investeringen niet plaats vonden, ontslagen noodzakelijk werden en de koopkracht van de burgers afnam. In België nam het overheidsaandeel in het BBP toe van 48,4% in 2004 tot 54,4%  in 2013, Frankrijk van 52 naar 57%, Duitsland tenslotte het omgekeerde, 46  naar 44,3%.  Verhoogde koopkracht betekent meer aankopen, betekent meer verkopen, betekent verhoogde productie, betekent meer werkgelegenheid, betekent hogere prijzen betekent hogere inflatie. In de praktijk wordt het tegenovergestelde echter bereikt door het huidige beleid, krimpende koopkracht.

Het gevolg van de krimpende koopkracht, nog versterkt door de omvangrijke salarisverlagingen in de zuidelijke landen om de export concurrentie positie te verbeteren, is een demand crisis, dwz dat er wel aanbod is maar geen vraag door koopkrachtsverlies. Daardoor worden  de prijzen noodgedwongen verlaagd hetgeen als die daling doorzet tot deflatie leidt. Door de goedkopere import uit lage lonen landen neemt de binnenlandse productie ook af, voor zover nog aanwezig, en dat leidt direct tot lagere inflatie door die uiterst lage prijzen  en op de duur tot nog lagere koopkracht.

Het verzuim dat een aantal lidstaten niet de nodige hervormingen (waarover meer is gezegd in vorige artikelen) doorvoerden waardoor geen structurele verbetering optrad werd hen door lidstaten die wel deze hervormingen in meer of mindere mate hadden doorgevoerd verweten. Duitsland stilzwijgend  gesteund door andere noordelijke landen, verweten Frankrijk en Italië dat deze achterbleven. Als de plannen doorgaan vindt in beide landen nu een inhaalslag plaats. Beide landen zijn het overigens niet eens met de austerity politiek zoals de bezuinigingen ook genoemd worden.

Dat leidt  tot het volgende knelpunt, de gezamenlijke munt, de euro. De verschillen tussen de verschillende lidstaten in minimum loon, mediaal inkomen, Local Purchase Power en economisch potentiëel zijn zo groot dat ze onmogelijk over één kam geschoren kunnen worden maar dat moet toch gebeuren door die gemeenschappelijke munt. Dat heeft tot gevolg dat de Commissie van Regeringsleiders, de echte macht in de EU en eurozone niet tot een gezamenlijke economische politiek kan komen. Er is geen grootste gemene deler te bereiken. Elk land heeft zijn eigen specifieke economische politiek nodig maar is gebonden door de monetaire unie, met het gemeenschappelijke monetaire beleid uitgevoerd door de ECB. De eurozone kent geen gemeenschappelijk fiscaal beleid, dat behoort tot de competentie van de lidstaten. De ECB moet dus een monetaire politiek voeren die nooit de belangen van alle lidstaten kan dienen. Wat voer is voor de een is gif voor de ander. Maatregelen dus om de inflatie te verhogen bij 18 landen waar bij een aantal reeds deflatie optreedt en bij andere nog een aanvaardbare inflatie of te lage inflatie kunnen nooit een maximaal effect hebben. Met een gemiddelde inflatie werken is ieder bedriegen.

Het is dus niet verwonderlijk dat de maatregelen van de ECB tot dusver, renteverlagingen, spotgoedkope leningen aan banken, het opkopen van covered bonds en ABS geen resultaat heeft gehad. Men noemt wel Japan als succesland waar de Centrale Bank een inflatie van 1,9%  voor het volgende jaar voorziet. De exporten nemen dan weer fling toeen zakken dan weer weg maar de binnenlandse aankopen lopen terug. Veel waarneembaar succes is er niet, maar dat zal, zo zegt de theorie ongetwijfeld komen. Maar wanneer en na hoeveel QE?

Dan komt er ook in de eurozone de Quantitative Easing opdoemen als laatste poging, de bazooka van Draghi. Het ophogen van de balans van de ECB met 1000 miljard euro door  het opkopen met vers geprint geld van staatsobligaties door de ECB  van banken of misschien nog andere obligaties. Dat moet de inflatie opjagen, per definitie. Er wordt niet over gediscussieerd of het resultaat oplevert, dat wordt axiomatisch aangenomen, het lijkt een soort deus ex machina. Nergens lees je relevante onderzoeken naar het oplopen van de inflatie erdoor. Nergens  zie je een overzicht waar die 1000 geplande nieuw geschapen miljarden euros zullen heenvloeien, nergens een onderzoek naar de investeringsbehoefte van het  Europese bedrijfsleven, die niet al te hoog lijkt te zijn gezien de resultaten van de lage rente leningen, de TLTRO's van dit jaar. Wel enorme vraag naar gratis geld van de Juncker investeringeplannen voor nieuwe projecten. Wel is zeker dat QE de wisselkoers van de euro omlaag drijft en dus de export moet stimuleren, hoewel dat laatste ook nog niet evident is. Dat koers effect zien we al bij de aankondiging ervan. Ook de beurskoersen worden er duidelijk door opgestuwd. Bij elke aankondiging van QE schieten ze omhoog. Maar de economie?

Als het gaat over de invloed op de groei of de inflatie lees je alleen vage schattingen. Zo denken sommige  economen in het VK dat het 3% extra groei heeft veroorzaakt. Denkt. Nergens wordt gekwantificeerd wat de invloed van de QE is op de koopkracht, hetgeen ook niet mogelijk is als men zelfs niet weet waar die kapitale bedragen heengaan.

Nu moet daarbij aangetekend worden dat er nergens ter wereld effectieve maatregelen tegen deflatie/disinflatie zijn waar te nemen. Practisch overal is de inflatie behoorlijk lager dan die 2%. Zelfs in de VS na jarenlange QE strijd tegen de disinflatie bedraagt die nog maar 1,7%, bij lange na geen 2%.


Volgende keer wat meer over de VS en Japanse QE.

 

 

 

Aucun commentaire:

Enregistrer un commentaire