Zondag overspiegelingen over
financiën en economie
Ik mijmer nog wat verder over geldverruiming, renteverlaging, austerity,
staatsschulden. Het is natuurlijk alleen wat ìk denk. Anderen hebben misschien
heel andere inzichten hierbij dan ik heb. Maar ik kan het niet helpen. Ik zie
de zin van de eurozone niet in. Wel van de Europese Unie, maar dan anders.
Flexibel, niet dat socialistische alles en allen hetzelfde maar afstemmen op
het optimale voor ieder afzonderlijk. Dat maakt een sterk geheel, zo denk ik in
mijn onschuld. Niet elk land inpassen maar passend maken voor ieder land met
eigen mogelijkheden en onmogelijkheden en hulp voor elkaar. Dat was toch de
bedoeling als ik het Verdrag van Lisssabon lees.
Toen ik mijn laatste blog weer doorlas moest ik wel denken aan de uitspraak
van Karl Marx die zei dat godsdienst opium voor het volk was. Of hij nu
pijnstiller bedoelde of verslaving.
Ik hel over naar de mening dat een korte stevige Quantitative Easing de
economie een kick kan geven waardoor die een impuls krijgt, snelheid oppikt en
dan op eigen kracht verder groeit. Een soort kickstart.
Maar die voortdurende QE zoals we nu
zien, eerst de USA dan het VK, als die afnokken dan Japan en de ECB, die dan
nog een extra schep er boven op willen gooien,
tot een verslaving aan de QE leidt. Het IMF geeft dat in feite toe met
de waarschuwing voor de USA de rente niet te verhogen omdat anders de
wereldeconomie zou kunnen instorten.
Zodra die extra geld injecties ophouden stokt de globale economie. Zodra de
rente omhoog gaat worden globale schulden onhoudbaar.
Misschien ook wel een teken dat QE en lage rente niet-rendabele bedrijven
door hun steun laat voortbestaan, niet op eigen kracht. De centrale banken
moeten doorgaan, niet meer om de economie te stimuleren maar om ze voor
instorten te behoeden. En in de verte lonkt dan de omslag waardoor de economie
aantrekt. Waardoor veroorzaakt? Omdat dat in het verleden ook altijd is
gebeurd, toen de globale economie nog niet bestond. Fata Morgana of Reële
Mogelijkheid.
Want niet alleen blijft de economie nog steeds haperen, anders zou die extra
QE niet nodig zijn, maar de staatsschulden blijven door stijgen, zodat ruimte
voor investeringen steeds krapper wordt.
Er zijn ook economen die de lage rente als blijvend zien. Een teken dat ze
de economie geen leven hebben ingeblazen. Er zijn zelfs economen die een
negatieve rente normaal vinden en wel tot zo'n -3% haalbaar. Kopen met een
credit card kost dat toch ook.
Dan praten ze toch niet meer over het stimuleren van de economie.
De ECB blijft er dan ook op wijzen dat monetaire politiek alleen geen
redding brengt. De eurozone lidstaten moeten hun fiscale politiek
optimaliseren. Die fiscale politiek is echter flink afhankelijk van juist die
monetaire politiek want die is verantwoordelijk voor de prijsstabiliteit.
In de meeste muntunies kunnen die twee goed op elkaar worden afgestemd want
er is een gemeenschappelijke wetgeving op sociaal en economisch gebied en is er
dus maar één fiscale politiek.
In de eurozone zijn er echter 19 lidstaten met elk de eigen wetgeving en
dus eigen fiscale politiek. Die wetgeving is niet gemeenschappelijk te maken
door de enorme onderlinge verschillen.
De monetaire politiek van de ECB kan derhalve nooit optimaal afgestemd
worden op de fiscale politiek van de lidstaten en omgekeerd. Het droeve gevolg is
dat er geschipperd moet worden en schipperen levert nooit een optimaal
resultaat op.
Er zijn, wat die fiscale politiek betreft, echter twee gemeenschappelijke
eisen, in de verdragen vastgelegd en
verder in directieven uitgewerkt.
Een maximaal begrotingstekort van 3% om Brussels
ingrijpen met (imaginaire) sancties te voorkomen en een maximale staatsschuld
van 60% van het Bruto Binnenlands Product. Waar geen lidstaat zich om bekommert
is dat in theorie slechts 0,5% begrotingstekort geoorloofd is.
Omdat het economisch potentieel van de lidstaten zo ver uiteenloopt is dit
geworden tot een toekomstvisie waarin door de eurozone per lidstaat plannen
worden ontworpen die in een periode van 20 jaar zouden moeten leiden tot
voldoen aan deze eisen. Financiële eisen, geen economische. Ik laat in het
midden dat ik twintig jaar groei wel een forse wissel op de toekomst vind zijn.
De laatste twintig jaar is het niet gelukt en nu zijn de staatsschulden ook nog
eens prohibitief hoog.
Dan laten we de staten die een speciaal bezuinigings/hervormings regime
krijgen in ruil voor een bailout, geldlening
onder voorwaarden door het ESM (European Stability Mechanism) buiten
beschouwing.
Om dat begrotingstekort van maximaal 3% om aan Brussels
toezicht te ontkomen te bereiken is er een aantal mogelijkheden die, zo geloof
ik, allemaal misschien wel even veel
nadelen als voordelen hebben.
De eerste en gemakkelijkste is de belastingen en heffingen voor
particulieren en bedrijfsleven te verhogen. Dat vergroot de inkomsten van de
staat en verkleint dus het begrotingstekort.
Het gevolg is minder investeringsruimte of geringere winst voor het
bedrijfsleven en verminderde koopkracht voor de particulieren. Niet de ideale
wijze dus om de economie te stimuleren, integendeel.
Een tweede is bezuinigingen, dat wil zeggen het verminderen van de uitgaven
van de overheid. Hier komt men op het terrein van de politieke kleur van de
staat. Verminderen kan komen door het kaasschaven op alle gebieden van de
overheid, het verminderen van de uitgaven voor sociale zekerheid, pensioenen, subsidies
e.d. Politici hebben echter de neiging om zodra de toestand iets verbetert
onmiddellijk weer te gaan uitgeven. Onverantwoord uitgeven levert meer stemmen
op dan verantwoord minder uitgeven.
Een derde is het privatiseren van nutsbedrijven, d.w.z. alle aktiviteiten
die voor de burgers noodzakelijk zijn en dus de kosten ervan voor de overheid
of via verplichte nering door de burgers.
Gas, electriciteit, water, ziekenverzorging, vervoer, onderwijs, ouderenzorg,
infrastructuur. Daarbij is de
veronderstelling dat door deze privatisering concurrentie zal ontstaan en dus
lagere kosten voor de particulier. De ervaring leert dat dat een loos argument is.
Vaak is het middel erger dan de kwaal. Bijvoorbeeld in plaats van een door
het parlement gecontroleerde organisatie komt er een aantal met elk bestuur en
management (wet van Parkinson) en hoge beheerskosten en ongecontroleerd hoewel
publiek gefinancierd. Je behoeft geen doorgewinterde socialist te zijn om dat
in te zien.
Het afstoten van taken naar lagere overheden tegen een budget dat lager is
dan de staatsuitgaven ervoor. Zie de gevolgen bij de problemen van de zorg.
Het is duidelijk dat geen van deze bezuinigingen de economie steunen. Vaak
zijn het verschuivingen die de staat misschien enige besparingen opleveren maar
meestal de particulier hogere kosten. Dus koopkracht verlagend.
Naast deze bezuinigingen die het begrotingstekort direct moeten terugdringen ziet men de interne devaluatie. Dat is een
euphemisme voor loonsverlagingen meestal alleen in het bedrijfsleven.
De achterliggende gedachte is dat door het verlagen van de lonen de
productiekosten voor de industrie verminderen waardoor een betere
concurrentiepositie op de wereldmarkt ontstaat. Door de grotere export stijgt
het BBP zodat de belastingopbrengst stijgt en het begrotingstekort daardoor percentage gewijs
daalt. Bovendien zal daardoor het aantal arbeidsplaatsen toenemen zodat de
uitgaven voor sociale zorg afnemen.
Dat door deze loonsverlagingen de koopkracht van de werkende bevolking
(niet van degenen die niet door deze loonsverlagingen getroffen worden, vaak de
door de grondwet of wet beschermde groepen) uitholt wordt op de koop
toegenomen.
Voorts moet de bureaucratie sterk worden teruggedrongen zodat het het
bedrijfsleven gemakkelijker kan inspelen op de nieuwe eisen van de globale
economie en de best mogelijke concurrentiepositie verwerft.
De eurozone bevindt zich bovendien in een speciale positie. De lidstaten
zijn gebonden aan de euro. De lidstaten zijn zelfstandig, alleen gebonden aan
de eurozone voorwaarden voor de fiscale politiek en onderworpen aan de
monetaire politiek van de ECB waarop zij geen invloed kunnen uitoefenen.
Op handelsgebied zijn zij
elkaars concurrenten maar gebruiken dezelfde munt. Door interne devaluatie kan
dus de ene lidstaat goedkoper gaan produceren dan een andere lidstaat. De goedkopere staat kan dus door de
bestaande vrijhandelszone exporteren
naar een duurder producerende staat. Dat wil dus zeggen dat het behaalde
economische voordeel gaat ten nadele van de economie van de andere staat. Het
gevolg zal zijn dat ook de andere staat de interne devaluatie zal gaan
toepassen om het evenwicht weer te herstellen. Maar voor de eurozone als geheel
maakt het niets uit.
Diezelfde concurrentie bestaat ook voor export naar buiten de eurozone. Ook
daar geldt het meest aantrekkelijke assortiment, beste kwaliteit/prijs
verhouding.
Bij zowel exporten naar de buitenmarkt als transacties op de binnen
euromarkt speelt de economische potentie van de lidstaten een grote rol. Voor
de ene lidstaat is de euro ondergewaardeerd voor de economie, voor een andere
overgewaardeerd.
Dat wordt zichtbaar in de export en binneneuro transacties. Dat is voor de
ene lidstaat een voordeel de euro te hebben, voor een andere lidstaat een
nadeel.
Die andere zou door een devaluatie een betere kans krijgen maar door die ene
euro blijft dat beperkt tot de asociale interne devaluatie die alleen een groep
treft en de koopkracht onderuit haalt.
Dat betekent dat voor een sterke lidstaat de sterke daling van de
wisselkoers van de euro het laatste jaar door de lage rente en QE, met dezelfde
effecten als een devaluatie, de al
bestaande export meer bevordert dan voor
de zwakkere lidstaten voor wie de zwakkere euro nog steeds te duur is en de
import van grondstoffen en brandstof een zwaardere last vormt dan voor de
sterkere.
Al die maatregelen zijn een ondoelmatig middel om de nadelen van de ene
munt voor al die economisch ver uiteenlopende lidstaten te compenseren.
Een fiscale unie verandert niets aan deze discrepanties maar subsidieert alleen de minder presterende
lidstaten met het geld van de sterkere via de geld transfers die dan
onvermijdelijk zijn om de eurozone intact te houden. Omdat de sociale en
belasting wetgevingen van de lidstaten zo ver uiteen lopen zijn die geldstromen
niet te controleren en bovendien sociaal onaanvaardbaar. Denk bijvoorbeeld aan de verschillende pensioenleeftijden,
uitkeringsregels en hoogten.
Alleen bij een echte politieke unie met één democratisch gekozen parlement
met volledige bevoegdheden, één regering die steunt op een meerderheid in het
parlement en één en dezelfde wetgeving op economisch en financieel gebied
zouden deze geldtransfers op de juiste wijze kunnen plaatsvinden.
Dan nog moet je je afvragen of dat redelijk zou zijn. Er zijn immers
lidstaten die zwaar bezuinigd hebben en nu met een armere bevolking economisch
betere resultaten hebben en lidstaten die de hervormingen schuwen en dan
daarvoor beloond zouden worden met subsidies.
De huidige bestuursvorm van de EU, want dat zou tenslotte het bevoegd gezag
van de eurozone zijn, voldoet trouwens absoluut niet aan deze eisen, evenmin is
er een gemeenschappelijke wetgeving.
Het is vrijwel ondenkbaar dat de regeringen van de lidstaten en zeker de
bevolkingen van de lidstaten zo'n politieke unie zouden goedkeuren. Bij
verkiezingen ziet men een kritischer houding.
Er is slechts een oplossing. De eurozone geleidelijk in een aantal jaren
opheffen door eerst een nationale munt naast de euro in te voeren. Deze eigen
munten moeten een variabele waarde ten opzichte van de euro krijgen naar de
sterkte/zwakte van elke lidstaat. Dan ontstaat een evenwicht waarna de euro kan
vervallen. De kern van de EU, de vrijhandelszone,
is een garantie dat de staten geen protectionistische handels politiek kunnen gaan voeren.
Dan blijft nog de afhandeling van de gigantische schuld die de lidstaten
tijdens deze vijftien jaren eurozone hebben opgebouwd. Op 8% na (optimistisch
berekend) het gehele jaarinkomen (GDP) van de gehele eurozone. Alsof u als
huishouden een schuld hebt zonder dekking van één jaar salaris.
Beter ten halve gekeerd dan ten hele gedwaald.