dimanche 31 juillet 2016


Een lekenblik op de toekomst van
speciaal de eurolanden



  



Als ik de financieel-economische ontwikkeling  van de eurolanden sinds de invoering van de euro bekijkt zijn er vijf opvallende verschijnselen.

De eerste is dat om het aantal van negen, zoals in de verdragen vereist, te behalen, landen die niet aan de toelatingsvoorwaarden voldeden toch de euro mochten  invoeren.

De tweede is dat de grote meerderheid van de huidige eurolanden nu niet de euro zouden hebben kunnen invoeren omdat ze  vrijwel geen van alle nu nog aan de toelatingsvoorwaarden voldoen.

De derde is dat sinds de invoering  van de euro er een financiëel/economische kloof tussen de zuidelijke eurolanden inclusief Frankrijk en de noordelijke eurolanden is ontstaan die steeds grotere vormen aanneemt.

De vierde is dat de Europese Centrale Bank haar mandaat zo ver heeft opgerekt dat ze de zuidelijke eurolanden voor een bankroet behoedt door rentepolitiek en staatsobligatie opkoop.

De vijfde is dat de Commissie die erop moet toezien dat de lidstaten zich aan de EU wetgeving houden  gefaald heeft de primaire en secondaire wetgeving op het gebied van de euro te handhaven.


Naarmate deze economische en financiële kloof tussen zuidelijke eurolanden  inclusief Frankrijk en de noordelijke eurolanden groter wordt neemt de controverse over de te voeren monetaire en fiscale politiek toe.



In de gehele Europese Unie zijn er grenzen gesteld aan de fiscale vrijheid die de lidstaten genieten.

Er is een begrotingstekort toegestaan van maximaal 0,5% van het Gross Domestic Product, het GDP dat als toetssteen geldt.

Voorts is een maximale staatsschuld toegestaan van 60% van dat GDP.



Maar, en daar schuilt het eerste addertje onder het gras, die 0,5% wordt niet gecontroleerd en pas als er bij de eurolanden een begrotingstkort is van meer dan 3% van het GDP grijpt de Commissie in en zouden er correctie maatregelen genomen moeten worden.

Er is dus een marge van een cumulatief tekort van 2,5% dat elk jaar zonder controle wordt  toegestaan.

Dat leidt er toe dat de staatsschulden explosief stijgen.

In de praktijk wordt niet ingegrepen bij te hoge staatsschuld percentages.

Eurolanden kunnen dus jaar na jaar 3% budget deficit hebben zonder correctie.

In de praktijk wordt echter ook bij overschrijding van die 3% niet adequaat in gegegrepen.

Noch Frankrijk, noch Spanje, noch Portugal zijn dit jaar gesanctioneerd ondanks hun overgroot tekort.

Wel zijn er per euroland afspraken gemaakt om in een periode van twintig jaar de schuld terug te brengen naar die 60% te beginnen in 2012. Dat heeft ertoe geleid dat in Juli dit jaar het tekort uitkwam op 1,6%. Maar ook aan deze afspraken wordt geregeld getornd.



De noordelijke landen wensen de  politiek van lage begrotingstekorten door verlaging van overheidsuitgaven en ingrijpende hervormingen op arbeidsgebied en bureaucratie waardoor economische groei ontstaat.

De zuidelijke landen dringen aan op een politiek van grotere fiscale flexibiliteit met een hoger begrotingstekort om investeringen in de infrastructuur te kunnen plegen met de veronderstelling dat bijvoorbeeld 1% hoger begrotingstekort dan meer procenten extra groei oplevert. Zo groeit de economie uit de schulden.

Als er dan geld geleend kan worden tegen soms zelfs een negatieve rente dan klinkt dat inderdaad heel aanlokkelijk.



Die rente kan inderdaad vaak tegen uiterst lage of zelfs negatieve rentetarieven geleend worden.

In de Eurozone (en in vrijwel in alle grote economieën) is het niet de echte economie die bepalend is voor de kapitaal markt.

De centrale banken hebben daar een bepalende invloed op door hun monetaire politiek.

Door het manipuleren van rente en geldhoeveelheid kan men wel zeggen dat zij de kapitaalmarkt beheren.

In de eurozone speelt dat een nog belangrijker rol dan bij centrale banken die slechts één land bedienen.

In de eurozone bedient de ECB negentien verschillende landen met verschillende financiële behoeftes.

De monetaire politiek is dus niet optimaal voor elk van de eurolanden.

De ECB koopt bij de eurobanken staatsobligaties van de eurolanden op. Daardoor drukken zij de rente voor die obligaties.

Bovendien, door Draghi's toezegging de euro kost wat kost te redden, is het risico voor geldverschaffers klein.

Er is geen sprake meer van risico bepalende rente voor de staatsobligaties.

Bovendien mag de ECB geen obligaties kopen met een renteniveau onder 0,4% hetgeen voor veel van de obligaties van de sterkere eurolanden geldt.

De zwakke eurolanden worden zo extra gesteund en kunnen leningen afsluiten met een veel lagere rente dan normaal gesproken bij hun risico factor zou horen en veel hogere schulden maken dan zij bij een normale rentontwikkeling  zouden kunnen doen.

De betaalbaarheid van de rente is immers veel gunstiger dan zij als zelfstandige staat zouden kunnen verkrijgen.



Aan dat goedkope geld kleven echter ook nadelen. Al is de rente laag, de schuld zal toch moeten worden afbetaald.

En de schuld in de eurozone ligt boven de 90%, bij sommige eurolanden zzelfs ver boven de 100% (zie de tabellen in vorige blogs).

Voor die landen is nog meer schuld maken uitgesloten.

Dan is zelfs bij lage rente het risico te hoog.

Want de schulden blijven toenemen in euros zolang er een begrotingstekort is.

Ze blijven ook percentage gewijs oplopen zolang de groei lager is dan het begrotingstekort.

Mocht de ECB stoppen met het drukken van extra geld en zouden de rentetarieven daardoor stijgen dan zouden vele eurolanden in de problemen komen.

Mochten de rentetarieven gaan stijgen dan is het vervangen van een aflopende lening door een nieuwe een gevaar voor de betaalbaarheid.

Het is dus pure noodzaak dat de schuldenlast tot een redelijk percentage wordt teruggebracht, niet de 60% die de EU hanteert maar onder de 90% die algemeen als een soort bovengrens wordt gezien.

Een ander gevolg van de indirecte hulp die de zwakke landen zo ontvangen is dat de oorzaak van hun achterstand niet wordt aangepakt zolang die hulp maar blijft doorgaan.

Want deze landen lopen structureel achter.
Juist bij hen zijn hervormingen van de bureaucratie die het bedrijfsleven verstikt, van de arbeids wetgeving en investeringen in infrastructuur en innovatie noodzakelijk.

Maar deze de cultuur doorbrekende en onaangename ingrepen zijn niet nodig zolang de economie kunstmatig door de indirecte steun in stand wordt gehouden.

Wat betekent dit alles voor de controverse tussen austerity en flexibiliteit.

Uit de losse pols kun je zgeen dat voor de eurolanden met een schuld boven de 90% flexibiliteit uitgesloten is door de reeds te hoge staatsschuld.

Dat zijn echter juist de landen voor wie het nodig is en er ook naar streven.

Voor de sterkere eurolanden met een schuld beneden 90% is flexibiliteit wel mogelijk maar niet noodzakelijk en deze kunnen met de austerity beter uit de voeten.

Samengevat zijn er drie opties.

-Zo doorgaan zoals nu, hetgeen een uitzichtloze situatie van groeiende schuld en lage groei door uitblijven van investeringen.

-De austerity verder doorzetten door verdere bezuinigingen op overheidsuitgaven en het begrotingstekort op 0% brengen.

-extra kapitaal aantrekken voor investeringen in de infrastructuur met de veronderstelling dat de extra investeringen een veel grotere groei dan het bedrag van die investeringen opleveren zodat de schuld percentagegewijs zakt.

Maar, dit zijn de inzichten van een leek.

Maar economen verschillen ook sterk van mening over deze zaken. Dat is een kleine troost.

In mijn volgend blog verder over austerity en flexibiliteit met wat voorbeelden van de resultaten ervan.


Aucun commentaire:

Enregistrer un commentaire