lundi 16 octobre 2017

Spanje, de politiek, 
het spartelen van de 
centrale banken en de economie


Terwijl een volslagen onnodige patstelling in Spanje is ontstaan waarbij mogelijk gezichtsverlies wel een grotere rol speelt dan de waarde van de argumentatie van beide zijden en die voornamelijk de neiging binnen de Europese Unie tot meer onafhankelijkheid van regios binnen de EU landen en de kracht van het eigen identiteitsgevoel illustreert is er door het gebrek aan diplomatiek inzicht ook van de kant van de EU zelfs een geweldsoplossing mogelijk met onoverzienbare gevolgen tot ver buiten Spanje.
En dat terwijl al zou Madrid het gezag over Catalonië desnoods met geweld overnemen er vervolgens toch daar regionale verkiezingen zouden moeten worden gehouden waarvan de uitkomst dan toch weer voor onafhankelijkheid kan zijn.
Koppig volhouden niet te willen praten en dreigen met machtsovername botst met de idealen van onze tijd.
Maar er is meer dat mijn gedachten bezig houdt.

Ondanks mijn afkeer van politiek  kan ik me er toch niet van weerhouden mijn gedachten verder over politiek te laten dwalen. Niet over policy maar politiek in het algemeen.

Pechtold, leider van de partij die het referendum als een van zijn “kroonjuwelen”  zag, vindt nu een referendum, een volksraadpleging,  over een politiek onderwerp onnut en onjuist omdat de bevolking niet in staat is om de complexiteit ervan te overzien.
Verkiezingen eens in de vier jaar door partijen met verkiezings programma’s die slechts gedeeltelijk de echte partijplannen bevatten zijn voldoende.
Een bizarre situatie, eens in de vier jaar worden  de kiezers wel in staat geacht zich een oordeel te vormen over welk programma van welke politieke partij aan hun wensen voldoet maar over één bepaald onderwerp zich uitspreken tijdens die vier jaren gaat hun intellectuele pet te boven.
Een onbegrijpelijke tegenstelling in het partijpolitieke denken.

Daarbij komt nog dat vervolgens na die verkiezingen bij de onderhandelingen over mogelijke regerings coalities de dan voorgestelde programmapunten meer dan eens niet alleen afwijken van wat de kiezer is voorgehouden maar er vaak zelfs  in tegenspraak mee zijn.
Dat wordt door de politieke partijen normaal en aanvaardbaar geacht omdat  er nu eenmaal concessies moeten worden gedaan aan andere partijen om een regering te kunnen vormen die normaal gesproken op een meerderheid in het parlement kan steunen.
Het landsbelang wordt dan de kiezer voorgehouden als onwrikbaar argument voor deze afwijkingen tussen verkiezingsprogramma en regeringsprogramma en de kiezer heeft vier jaar de tijd deze teleurstelling voor hem te verwerken waarna hetzelfde spelletje zich herhaalt.
Het resultaat het kleinste gemene veelvoud van wat de kiezers wilden.

Hoe dan ook, het valt niet te loochenen dat in de praktijk de politiek bepaald wordt door de partijelite die de onderhandelingen met  andere politieke partijen voert zonder ruggespraak met de gewone kiezer.

Na vier jaren speelt zich hetzelfde weer af, de politieke partijen presenteren hun (niet uitgevoerde) programma weer en de kiezer stemt weer argeloos op zijn partij.

Soms echter wordt dat patroon doorbroken doordat de kiezers zich zo duidelijk in de steek gelaten voelen door hun eigen partij dat zij en bloc voor een andere partij kiezen.
Dat is bij deze verkiezingen het geval geweest waardoor de PvdA nu met slechts negen zetels in de tweede kamer vertegenwoordigd is.
Een andere mogelijkheid is dat kiezers thuisblijven en geen gebruik maken van hun democratisch recht om te stemmen voor een partij die hun wensen niet uitvoert.

Als alles na maanden van kissebissen onderling geregeld is en een regering is gevormd moet het kamerlid zijn van een regeringspartij moreel gezien een moeilijke opgave vormen.
Want de kamerleden zijn gekozen op basis van het partijprogramma waar zij achter staan.
Maar ook zij moeten leven met het gevoel dat zij wellicht eigenlijk geen voorstander zijn van  wat hun partijtop bij het regeringsoverleg heeft besloten.
Weliswaar mogen zij wettelijk gezien  “zonder last” stemmen, dat wil zeggen dat zij niet gebonden zijn aan de partijlijn of de coalitielijn maar een eigen beslissing mogen nemen bij het stemmen over een wetsontwerp.
Maar in de praktijk is daar de harde partijdiscipline die eist dat zij ongeacht eigen overtuiging de partijlijn bij de stemmingen moeten volgen en de regeringsvoorstellen unaniem steunen.

Bij het komende parlementaire  vier jaars periode zal dat extra zwaar zijn omdat er slechts een meerderheid van één zetel is.

Als ik zo lees waar mijn gedachten heen voeren kan ik er niet aan ontkomen wat moedeloos te worden over de zin van de democratie.
Democratie, regering door het volk, maar in werkelijkheid regering door een overeenkomst tussen partijelites.
En dan praat ik nog niet over de extra parlementaire pressiegroepen die met grote energie hun visies bij deze politiek mee proberen te laten tellen.

Was het niet Aristoteles die zei dat democratie de dictatuur van de meerderheid was en Plato dat de democratie eindigt in de dictatuur.
In dat geval is het alleen de grondwet nog, de constitutie die boven de politiek van de dag uitsteekt, die de bescherming vormt voor die minderheid.
Dat zijn de grondrechten voor iedere burger die erdoor ook tegen de wereld buiten Nederland beschermd moet worden.

Dan gaan mijn gedachten ook uit naar de uitvoerbaarheid van wat dan uiteindelijk na vele maanden besloten is en uitgevoerd moet worden.
Want al die plannen zijn gebaseerd op wensen en prognoses.
De wensen zijn concreet maar de prognoses zijn gebaseerd op veronderstellingen van de toekomst en rekenmodellen.
De barre praktijk leert ons echter dat deze prognoses geen zekerheden zijn.
Want hoe vaak is ons niet het zoet na het zuur toegezegd, en welke grote publieke werken worden ooit binnen het budget gerealiseerd.
Prognoses en werkelijkheid zijn maar zelden in overeenstemming met elkaar.


Dat voert mijn gedachten na deze overpeinzingen weer terug terug naar de economie.

Ik heb al eens geschreven dat het mij vreemd voorkwam dat juist nu het wat beter gaat met de eurozone economie en de wereldeconomie meer aantrekt dan vorige jaren en het IMF een groei ervan van 3.6% ziet,  dat er dan juist nu problemen worden voorzien bij het ons weer aanpassen aan een zelfstandig  opererende economie.
Daarmee wordt bedoeld een economie waar het niet langer nodig is dat de centrale banken met hun geldpolitiek de economie en kapitaalmarkten beïnvloeden, stimuleren, steunen of hoe men het ook wil noemen.
Oftewel, het afbouwen van de losse monetaire politiek en de quantitative easing  van voornamelijk de centrale banken van Japan, de USA en de ECB.

Tot voor kort stonden alle drie dezelfde politiek voor:
opkopen van staatsschulden (en bedrijfsschulden) en het daarvoor bijdrukken van enorme bedragen aan nieuw geld en daarnaast het laag houden van de bankrente om de financiële stabiliteit, in de vorm van een inflatie van bijna 2% te bereiken (en de FED ook de werkloosheid laag te houden) .
Een veelvoud van monetaire activiteiten verborgen achter een veelvoud van acroniemen.
Maar nu de economie uit de (geloof ik) zesde recessie na de tweede wereldoorlog is geraakt en er al jaren lang een zij het geringe groei is (en vrij wat analisten de volgende recessie alweer zien nader komen) duikt nu dat probleem van het normaliseren op, hoewel men dat woord “normaliseren” er liever niet voor gebruikt.

Het IMF (en denk er om dat het IMF niet onfeilbaar is en dat hun prognoses vaak niet het papier waard  zijn geweest waarop ze gedrukt zijn) is optimistisch over de wereldeconomie en ook over die in de eurozone.
Maar het IMF ziet daaraast ook de noodzaak voor structurele hervormingen.
De inflatie blijft echter tegen alle economische theorieën in te laag, hoewel het gevaar van deflatie is geweken, in de eurozone volgens het IMF , dit jaar 1.5% en in 2018 1.4% (ECB 1.2%).
Ook zijn de loonsverhogingen te  laag de toestand op de arbeidsmarkt in acht genomen.
De werkelijkheid wendt zich van de theorie af en dat roept vragen op.

Die lage inflatie is de officiële reden waarom Draghi geen verhoging van de bankrente in de eurozone  mogelijk ziet over een lange periode, ondanks de grotere groei van het GDP.
Op 26 oktober zal Draghi wel plannen moeten openbaren maar nu al heeft hij verklaard dat de lage rente nog lange tijd na het afbouwen van het bijdrukkken van bankpapier gehandhaafd zal blijven.
Er wordt wel gepraat over het afbouwen van dat bijdrukken dat officiëel op 1 januari 2018 zou moeten stoppen.
Vrij algemeen neemt men aan dat echter nog minimaal negen maanden lang in 2018 euro’s zullen worden bijgedrukt maar dan 30 miljard euro per maand in plaats van de huidige 60 miljard maandelijks (en daarvoor 80 miljard).
Er gaan ook geruchten dat het totale bedrag van het bijdrukken en opkopen 2.5 biljoen euro zal gaan bedragen en dat dat bedrag steeds geherinvesteerd (=opkopen waardepapieren) zal worden.

Dus dat stoppen van het bijdrukken te eniger tijd is dus slechts een onderdeel van het totale plaatje.
Want de ECB gaat dus niet de balans verlagen.
Dat betekent concreet dat de ECB bij het aflossen van een obligatielening in haar bezit het geld ervoor incasseert maar niet vernietigt, zoals zou moeten (en de FED zal gaan doen), maar opnieuw gebruikt om nieuwe obligatieleningen op te kopen.
De ECB blijft dus nieuwe (na aflossing van de oude) obligatieleningen van de eurolanden opkopen duidelijk om de rente ervan betaalbaar te houden.
Los uit de mouw gezegd houdt dat in dat de ECB steeds voor ongeveer 2,5 biljoen extra bijgedrukte euro’s  aan staats en bedrijfsaandelen in zijn bezit houdt en zo de rente voor obligaties blijft laag houden en de kapitaalmarkt beïnvloeden.
De ECB is dan de facto de grootste schuldeiser van de eurozone landen met alle voordelen daarvan voor die landen.
Samen met de rente die de ECB niet wil verhogen is dat een langdurend



 blijvende invloed houden op de rentepercentages van de eurozone staatsschulden en dus het betaalbaar houden ervan.

Overigens begrijpelijk omdat zonder deze ECB opkopen en rentesteun de staatsschulden van een flink aantal eurolanden onhoudbaar zouden worden door de dan veel hogere rentelasten.
Die overhoge staatsschulden zijn echter ook een logisch bijgevolg van de rentesteun en opkoopsteun van de ECB die het laten oplopen van de staatsschulden tot ver boven de toegestane 60% en zelfs ver boven de 90% houdbaar heeft gemaakt door de rente ervan kunstmatig zo laag (en voor landen als Duitsland en Nederland zelfs negatief) te houden.
Zonder die steun zouden de door groter risico oplopende rentetarieven ervoor een rem voor overgrote schuldvorming zijn geweest.

Maar om een reëel herstel van de economie te bereiken blijft de vraag of de eurolanden, met deze ruggesteun, in staat zullen zijn hun staatschulden percentagegewijs te laten teruglopen (d.w.z. als percentage van hun Gross Domestic Product, hun BBP dus want elk begrotingstekort doet de schuld in euro’s toenemen) tot deze tot een zonder steun houdbaar percentage is gedaald en extra steun dus niet meer nodig zal zijn.
Dat eist in de huidige situatie dat elk euroland een economische groei moet vertonen (dus vergroting van het BBP) die flink hoger is dan het begrotingstekort.
Daar ontstaat een knelpunt en een van de oorzaken van de controverse tussen noord en zuid.
Voor grotere economische groei zijn investeringen nodig voor groter efficiency en innovatie en hervormingen in de bureaucratische en arbeidsrechterlijke sfeer.
Voor de noordelijke landen met lagere staatsschulden (hoewel ook voor het grootste deel groter dan toegestaan) kunnen deze staatsschulden eventueel zonder veel risico verhoogd worden om geld voor structurele investeringen vrij te maken.
In deze eurolanden is al veel gebeurd op het gebied van hervormingen.
Voor de zuidelijke landen met de veel hogere staatsschulden is dat onverantwoord (ook volgens de filosofie van het IMF die wel lossere fiscale politiek voorstaat maar alleen als dat mogelijk is).

Het probleem is dus dat waar het nodig is de middelen ontbreken en waar het niet nodig is de middelen voorhanden zijn.

Deze huidige situatie die na de invoering in 2000 van de euro is ontstaan valt terug te voeren op drie kernpunten:
òf de verschillen in economische potentie tussen de eurolanden zijn zo groot dat door de gezamenlijke munt de zwakkere landen steeds verder verzwakken, voor het ene land internationaal te duur, voor het andere niet,
òf de austerity, de knelband van de Verdragen en het Stabiliteits en Groei Pact heeft de mogelijkheden voor de zuidelijke landen om sterker te groeien onmogelijk gemaakt (maar ze hebben toch torenhoge schulden opgebouwd, hetgeen in het geval zich te houden aan de 3% en 60% grenzen, dus het gehoorzamen aan de austerity,  niet zou zijn gebeurd),
òf de zuidelijk landen hebben niet, zoals de noordelijke, de nodige hervormingen doorgevoerd waardoor ze ook niet de noordelijke groei hebben kunnen verwezenlijken.

En, volgens een aantal bronnen in Duitsland, is het voor hen duidelijk dat de ECB voor sommige landen meer obligaties opkoopt dan volgens de verdeelsleutels is toegestaan.
Draghi motiveert dat dit gebeurt op liquiditeitsgronden (wat dat ook moge inhouden) maar deze bronnen zien er gerichte staatsteun in.
Dit toont al aan dat de gevoelens over de ECB monetaire politiek gespannen zijn.
Overigens verklaart Draghi op de IMF bijeenkomst in Washinton dit weekend “we zijn vol vertrouwen dat de inflatie langzaam tot onze doelstelling zal convergeren op een zelfgedragen manier zoals wij zo vaak hebben gedefinieerd en op een duurzame wijze” “Maar we moeten ook geduldig zijn want het gaat tijd kosten”  aldus Bloomberg.
Dus geen zekerheid maar vertrouwen in de toekomst.

Maar wat zou nu voor de eurozone belangrijker zijn, de inflatie of het houdbaar houden van de zuidelijke staatsschulden.
Want de inflatie is laag en blijft voorlopig laag en zelfs Yellen weet niet wat de inflatie zal gaan aandrijven.

Tot voor kort zaten de drie grote centrale banken dus op één lijn.
Nu echter komt er een sterk uiteenlopen van hun inzichten en monetaire politiek.
De Japans Centrale Bank gaat stug verder (maar nu met als doel de obligatie rente laag te houden naast het inflatiedoel).
Wat de ECB naar alle waarschijnlijkheid gaat doen staat hierboven.
De FED gaat echt (zij het sterk gereguleerd) afbouwen.
Al tijden drukten zij geen nieuw geld meer bij en verhoogden enkele malen (met kleine stapjes) de rente en gaan daarmee door.
Bovendien gaat de FED wel de balans afbouwen door voor afgeloste obligatie leningen de binnenkomende dollars uit de circulatie te halen en niet opnieuw te investeren.

De drie grote centrale banken lijken dus nu elk hun eigen weg te gaan en dat zal uiteraard grote gevolgen hebben voor de wereldeconomie want het is een illusie te veronderstellen dat in deze tijd van globalisering die bijgedrukte vele biljoenen aan nieuw geld alleen in de USA of de eurozone terecht zouden zijn gekomen.
De ontwikkelingslanden hebben er, mede door de lage rente, veel van binnengehaald.
Maar door de FED afbouw zal die overdadige geldvoorraad (glut) in omvang, ook in andere landen, afnemen (tightening) en dus geld duurder maken en dus de rente doen stijgen.
Want ook daar geldt de wet van vraag en aanbod die prijsbepalend werkt.
Bovendien komt er volgend jaar wellicht een andere voorzitter van de FED, Yellen is wel herkiesbaar begin 2018 maar Trump heeft meer kandidaten van wie sommigen voorstanders van de huidige QE politiek zijn, anderen meer kritisch.
En wat zal Draghi voor zijn opvolger achterlaten als hij in 2019 aan het einde van zijn termijn komt.

Dus sluit ik deze overpeinzingen van een amateur af met de de gedachte dat naar mijn mening prognoses ook met de beste rekenmodellen niets anders zijn dan voorspellingen en dat prognoses tot 2030 of zelfs 2050 maken rekenmodelmatig exact kan lijken maar dat de praktijk weerbarstig is en zich niets aan voorspellingen en parameters gelegen laat liggen.

Maar dit zijn zoals altijd alleen maar de overpeinzingen van een amateur.




















Aucun commentaire:

Enregistrer un commentaire