Spanje, de politiek,
het spartelen van de
centrale banken
en de economie
Terwijl een volslagen onnodige patstelling in Spanje is
ontstaan waarbij mogelijk gezichtsverlies wel een grotere rol speelt dan de waarde
van de argumentatie van beide zijden en die voornamelijk de neiging binnen de
Europese Unie tot meer onafhankelijkheid van regios binnen de EU landen en de
kracht van het eigen identiteitsgevoel illustreert is er door het gebrek aan
diplomatiek inzicht ook van de kant van de EU zelfs een geweldsoplossing
mogelijk met onoverzienbare gevolgen tot ver buiten Spanje.
En dat terwijl al zou Madrid het gezag over Catalonië desnoods
met geweld overnemen er vervolgens toch daar regionale verkiezingen zouden
moeten worden gehouden waarvan de uitkomst dan toch weer voor onafhankelijkheid
kan zijn.
Koppig volhouden niet te willen praten en dreigen met machtsovername
botst met de idealen van onze tijd.
Maar er is meer dat mijn gedachten bezig houdt.
Ondanks mijn afkeer van politiek kan ik me er toch niet van weerhouden mijn
gedachten verder over politiek te laten dwalen. Niet over policy maar politiek
in het algemeen.
Pechtold, leider van de partij die het referendum als een
van zijn “kroonjuwelen” zag, vindt nu een
referendum, een volksraadpleging, over
een politiek onderwerp onnut en onjuist omdat de bevolking niet in staat is om
de complexiteit ervan te overzien.
Verkiezingen eens in de vier jaar door partijen met
verkiezings programma’s die slechts gedeeltelijk de echte partijplannen
bevatten zijn voldoende.
Een bizarre situatie, eens in de vier jaar worden de kiezers wel in staat geacht zich een
oordeel te vormen over welk programma van welke politieke partij aan hun wensen
voldoet maar over één bepaald onderwerp zich uitspreken tijdens die vier jaren
gaat hun intellectuele pet te boven.
Een onbegrijpelijke tegenstelling in het partijpolitieke
denken.
Daarbij komt nog dat vervolgens na die verkiezingen bij
de onderhandelingen over mogelijke regerings coalities de dan voorgestelde
programmapunten meer dan eens niet alleen afwijken van wat de kiezer is
voorgehouden maar er vaak zelfs in
tegenspraak mee zijn.
Dat wordt door de politieke partijen normaal en
aanvaardbaar geacht omdat er nu eenmaal concessies moeten worden gedaan aan
andere partijen om een regering te kunnen vormen die normaal gesproken op een
meerderheid in het parlement kan steunen.
Het landsbelang wordt dan de kiezer voorgehouden als
onwrikbaar argument voor deze afwijkingen tussen verkiezingsprogramma en
regeringsprogramma en de kiezer heeft vier jaar de tijd deze teleurstelling
voor hem te verwerken waarna hetzelfde spelletje zich herhaalt.
Het resultaat het kleinste gemene veelvoud van wat de
kiezers wilden.
Hoe dan ook, het valt niet te loochenen dat in de
praktijk de politiek bepaald wordt door de partijelite die de onderhandelingen
met andere politieke partijen voert
zonder ruggespraak met de gewone kiezer.
Na vier jaren speelt zich hetzelfde weer af, de politieke
partijen presenteren hun (niet uitgevoerde) programma weer en de kiezer stemt
weer argeloos op zijn partij.
Soms echter wordt dat patroon doorbroken doordat de
kiezers zich zo duidelijk in de steek gelaten voelen door hun eigen partij dat
zij en bloc voor een andere partij kiezen.
Dat is bij deze verkiezingen het geval geweest waardoor
de PvdA nu met slechts negen zetels in de tweede kamer vertegenwoordigd is.
Een andere mogelijkheid is dat kiezers thuisblijven en
geen gebruik maken van hun democratisch recht om te stemmen voor een partij die
hun wensen niet uitvoert.
Als alles na maanden van kissebissen onderling geregeld
is en een regering is gevormd moet het kamerlid zijn van een regeringspartij
moreel gezien een moeilijke opgave vormen.
Want de kamerleden zijn gekozen op basis van het
partijprogramma waar zij achter staan.
Maar ook zij moeten leven met het gevoel dat zij wellicht
eigenlijk geen voorstander zijn van wat
hun partijtop bij het regeringsoverleg heeft besloten.
Weliswaar mogen zij wettelijk gezien “zonder last” stemmen, dat wil zeggen dat zij
niet gebonden zijn aan de partijlijn of de coalitielijn maar een eigen
beslissing mogen nemen bij het stemmen over een wetsontwerp.
Maar in de praktijk is daar de harde partijdiscipline die
eist dat zij ongeacht eigen overtuiging de partijlijn bij de stemmingen moeten
volgen en de regeringsvoorstellen unaniem steunen.
Bij het komende parlementaire vier jaars periode zal dat extra zwaar zijn
omdat er slechts een meerderheid van één zetel is.
Als ik zo lees waar mijn gedachten heen voeren kan ik er
niet aan ontkomen wat moedeloos te worden over de zin van de democratie.
Democratie, regering door het volk, maar in werkelijkheid
regering door een overeenkomst tussen partijelites.
En dan praat ik nog niet over de extra parlementaire
pressiegroepen die met grote energie hun visies bij deze politiek mee proberen te
laten tellen.
Was het niet Aristoteles die zei dat democratie de
dictatuur van de meerderheid was en Plato dat de democratie eindigt in de
dictatuur.
In dat geval is het alleen de grondwet nog, de
constitutie die boven de politiek van de dag uitsteekt, die de bescherming
vormt voor die minderheid.
Dat zijn de grondrechten voor iedere burger die erdoor ook
tegen de wereld buiten Nederland beschermd moet worden.
Dan gaan mijn gedachten ook uit naar de uitvoerbaarheid
van wat dan uiteindelijk na vele maanden besloten is en uitgevoerd moet worden.
Want al die plannen zijn gebaseerd op wensen en
prognoses.
De wensen zijn concreet maar de prognoses zijn gebaseerd
op veronderstellingen van de toekomst en rekenmodellen.
De barre praktijk leert ons echter dat deze prognoses
geen zekerheden zijn.
Want hoe vaak is ons niet het zoet na het zuur toegezegd,
en welke grote publieke werken worden ooit binnen het budget gerealiseerd.
Prognoses en werkelijkheid zijn maar zelden in
overeenstemming met elkaar.
Dat voert mijn gedachten na deze overpeinzingen weer
terug terug naar de economie.
Ik heb al eens geschreven dat het mij vreemd voorkwam dat
juist nu het wat beter gaat met de eurozone economie en de wereldeconomie meer
aantrekt dan vorige jaren en het IMF een groei ervan van 3.6% ziet, dat er dan juist nu problemen worden voorzien
bij het ons weer aanpassen aan een zelfstandig opererende economie.
Daarmee wordt bedoeld een economie waar het niet langer
nodig is dat de centrale banken met hun geldpolitiek de economie en
kapitaalmarkten beïnvloeden, stimuleren, steunen of hoe men het ook wil noemen.
Oftewel, het afbouwen van de losse monetaire politiek en
de quantitative easing van voornamelijk de
centrale banken van Japan, de USA en de ECB.
Tot voor kort stonden alle drie dezelfde politiek voor:
opkopen van staatsschulden (en bedrijfsschulden) en het
daarvoor bijdrukken van enorme bedragen aan nieuw geld en daarnaast het laag
houden van de bankrente om de financiële stabiliteit, in de vorm van een
inflatie van bijna 2% te bereiken (en de FED ook de werkloosheid laag te
houden) .
Een veelvoud van monetaire activiteiten verborgen achter
een veelvoud van acroniemen.
Maar nu de economie uit de (geloof ik) zesde recessie na
de tweede wereldoorlog is geraakt en er al jaren lang een zij het geringe groei
is (en vrij wat analisten de volgende recessie alweer zien nader komen) duikt
nu dat probleem van het normaliseren op, hoewel men dat woord “normaliseren” er
liever niet voor gebruikt.
Het IMF (en denk er om dat het IMF niet onfeilbaar is en
dat hun prognoses vaak niet het papier waard
zijn geweest waarop ze gedrukt zijn) is optimistisch over de
wereldeconomie en ook over die in de eurozone.
Maar het IMF ziet daaraast ook de noodzaak voor
structurele hervormingen.
De inflatie blijft echter tegen alle economische
theorieën in te laag, hoewel het gevaar van deflatie is geweken, in de eurozone
volgens het IMF , dit jaar 1.5% en in 2018 1.4% (ECB 1.2%).
Ook zijn de loonsverhogingen te laag de toestand op de arbeidsmarkt in acht
genomen.
De werkelijkheid wendt zich van de theorie af en dat
roept vragen op.
Die lage inflatie is de officiële reden waarom Draghi
geen verhoging van de bankrente in de eurozone
mogelijk ziet over een lange periode, ondanks de grotere groei van het
GDP.
Op 26 oktober zal Draghi wel plannen moeten openbaren
maar nu al heeft hij verklaard dat de lage rente nog lange tijd na het afbouwen
van het bijdrukkken van bankpapier gehandhaafd zal blijven.
Er wordt wel gepraat over het afbouwen van dat bijdrukken
dat officiëel op 1 januari 2018 zou moeten stoppen.
Vrij algemeen neemt men aan dat echter nog minimaal negen
maanden lang in 2018 euro’s zullen worden bijgedrukt maar dan 30 miljard euro
per maand in plaats van de huidige 60 miljard maandelijks (en daarvoor 80
miljard).
Er gaan ook geruchten dat het totale bedrag van het
bijdrukken en opkopen 2.5 biljoen euro zal gaan bedragen en dat dat bedrag steeds
geherinvesteerd (=opkopen waardepapieren) zal worden.
Dus dat stoppen van het bijdrukken te eniger tijd is dus slechts
een onderdeel van het totale plaatje.
Want de ECB gaat dus niet de balans verlagen.
Dat betekent concreet dat de ECB bij het aflossen van een
obligatielening in haar bezit het geld ervoor incasseert maar niet vernietigt,
zoals zou moeten (en de FED zal gaan doen), maar opnieuw gebruikt om nieuwe
obligatieleningen op te kopen.
De ECB blijft dus nieuwe (na aflossing van de oude)
obligatieleningen van de eurolanden opkopen duidelijk om de rente ervan
betaalbaar te houden.
Los uit de mouw gezegd houdt dat in dat de ECB steeds
voor ongeveer 2,5 biljoen extra bijgedrukte euro’s aan staats en bedrijfsaandelen in zijn bezit
houdt en zo de rente voor obligaties blijft laag houden en de kapitaalmarkt
beïnvloeden.
De ECB is dan de facto de grootste schuldeiser van de
eurozone landen met alle voordelen daarvan voor die landen.
Samen met de rente die de ECB niet wil verhogen is dat
een langdurend
blijvende invloed
houden op de rentepercentages van de eurozone staatsschulden en dus het
betaalbaar houden ervan.
Overigens begrijpelijk omdat zonder deze ECB opkopen en
rentesteun de staatsschulden van een flink aantal eurolanden onhoudbaar zouden
worden door de dan veel hogere rentelasten.
Die overhoge staatsschulden zijn echter ook een logisch bijgevolg
van de rentesteun en opkoopsteun van de ECB die het laten oplopen van de staatsschulden
tot ver boven de toegestane 60% en zelfs ver boven de 90% houdbaar heeft
gemaakt door de rente ervan kunstmatig zo laag (en voor landen als Duitsland en
Nederland zelfs negatief) te houden.
Zonder die steun zouden de door groter risico oplopende
rentetarieven ervoor een rem voor overgrote schuldvorming zijn geweest.
Maar om een reëel herstel van de economie te bereiken
blijft de vraag of de eurolanden, met deze ruggesteun, in staat zullen zijn hun
staatschulden percentagegewijs te laten teruglopen (d.w.z. als percentage van
hun Gross Domestic Product, hun BBP dus want elk begrotingstekort doet de
schuld in euro’s toenemen) tot deze tot een zonder steun houdbaar percentage is
gedaald en extra steun dus niet meer nodig zal zijn.
Dat eist in de huidige situatie dat elk euroland een
economische groei moet vertonen (dus vergroting van het BBP) die flink hoger is
dan het begrotingstekort.
Daar ontstaat een knelpunt en een van de oorzaken van de
controverse tussen noord en zuid.
Voor grotere economische groei zijn investeringen nodig
voor groter efficiency en innovatie en hervormingen in de bureaucratische en
arbeidsrechterlijke sfeer.
Voor de noordelijke landen met lagere staatsschulden
(hoewel ook voor het grootste deel groter dan toegestaan) kunnen deze staatsschulden
eventueel zonder veel risico verhoogd worden om geld voor structurele
investeringen vrij te maken.
In deze eurolanden is al veel gebeurd op het gebied van
hervormingen.
Voor de zuidelijke landen met de veel hogere
staatsschulden is dat onverantwoord (ook volgens de filosofie van het IMF die
wel lossere fiscale politiek voorstaat maar alleen als dat mogelijk is).
Het probleem is dus dat waar het nodig is de middelen
ontbreken en waar het niet nodig is de middelen voorhanden zijn.
Deze huidige situatie die na de invoering in 2000 van de
euro is ontstaan valt terug te voeren op drie kernpunten:
òf de verschillen in economische potentie tussen de
eurolanden zijn zo groot dat door de gezamenlijke munt de zwakkere landen
steeds verder verzwakken, voor het ene land internationaal te duur, voor het
andere niet,
òf de austerity, de knelband van de Verdragen en het
Stabiliteits en Groei Pact heeft de mogelijkheden voor de zuidelijke landen om
sterker te groeien onmogelijk gemaakt (maar ze hebben toch torenhoge schulden
opgebouwd, hetgeen in het geval zich te houden aan de 3% en 60% grenzen, dus
het gehoorzamen aan de austerity, niet
zou zijn gebeurd),
òf de zuidelijk landen hebben niet, zoals de noordelijke,
de nodige hervormingen doorgevoerd waardoor ze ook niet de noordelijke groei
hebben kunnen verwezenlijken.
En, volgens een aantal bronnen in Duitsland, is het voor
hen duidelijk dat de ECB voor sommige landen meer obligaties opkoopt dan volgens
de verdeelsleutels is toegestaan.
Draghi motiveert dat dit gebeurt op liquiditeitsgronden
(wat dat ook moge inhouden) maar deze bronnen zien er gerichte staatsteun in.
Dit toont al aan dat de gevoelens over de ECB monetaire
politiek gespannen zijn.
Overigens verklaart Draghi op de IMF bijeenkomst in
Washinton dit weekend “we zijn vol vertrouwen dat de inflatie langzaam tot onze
doelstelling zal convergeren op een zelfgedragen manier zoals wij zo vaak
hebben gedefinieerd en op een duurzame wijze” “Maar we moeten ook geduldig zijn
want het gaat tijd kosten” aldus
Bloomberg.
Dus geen zekerheid maar vertrouwen in de toekomst.
Maar wat zou nu voor de eurozone belangrijker zijn, de
inflatie of het houdbaar houden van de zuidelijke staatsschulden.
Want de inflatie is laag en blijft voorlopig laag en
zelfs Yellen weet niet wat de inflatie zal gaan aandrijven.
Tot voor kort zaten de drie grote centrale banken dus op
één lijn.
Nu echter komt er een sterk uiteenlopen van hun inzichten
en monetaire politiek.
De Japans Centrale Bank gaat stug verder (maar nu met als
doel de obligatie rente laag te houden naast het inflatiedoel).
Wat de ECB naar alle waarschijnlijkheid gaat doen staat
hierboven.
De FED gaat echt (zij het sterk gereguleerd) afbouwen.
Al tijden drukten zij geen nieuw geld meer bij en
verhoogden enkele malen (met kleine stapjes) de rente en gaan daarmee door.
Bovendien gaat de FED wel de balans afbouwen door voor
afgeloste obligatie leningen de binnenkomende dollars uit de circulatie te
halen en niet opnieuw te investeren.
De drie grote centrale banken lijken dus nu elk hun eigen
weg te gaan en dat zal uiteraard grote gevolgen hebben voor de wereldeconomie
want het is een illusie te veronderstellen dat in deze tijd van globalisering
die bijgedrukte vele biljoenen aan nieuw geld alleen in de USA of de eurozone
terecht zouden zijn gekomen.
De ontwikkelingslanden hebben er, mede door de lage
rente, veel van binnengehaald.
Maar door de FED afbouw zal die overdadige geldvoorraad
(glut) in omvang, ook in andere landen, afnemen (tightening) en dus geld
duurder maken en dus de rente doen stijgen.
Want ook daar geldt de wet van vraag en aanbod die
prijsbepalend werkt.
Bovendien komt er volgend jaar wellicht een andere
voorzitter van de FED, Yellen is wel herkiesbaar begin 2018 maar Trump heeft
meer kandidaten van wie sommigen voorstanders van de huidige QE politiek zijn,
anderen meer kritisch.
En wat zal Draghi voor zijn opvolger achterlaten als hij
in 2019 aan het einde van zijn termijn komt.
Dus sluit ik deze overpeinzingen van een amateur af met
de de gedachte dat naar mijn mening prognoses ook met de beste rekenmodellen
niets anders zijn dan voorspellingen en dat prognoses tot 2030 of zelfs 2050
maken rekenmodelmatig exact kan lijken maar dat de praktijk weerbarstig is en
zich niets aan voorspellingen en parameters gelegen laat liggen.
Maar dit zijn zoals altijd alleen maar de overpeinzingen
van een amateur.
Aucun commentaire:
Enregistrer un commentaire