dimanche 2 juin 2019


Hoe zou het economisch 
verder kunnen gaan in de eurozone, 
neemt de (wereld)schuld onhoudbaar toe, moeten we rente gaan betalen over ons spaargeld.

Mijn uitstapje in mijn vorige blog naar de verkiezingen voor het EP, de politiek dus, is voorbij en ik peins weer over de economische ontwikkelingen in de eurozone.
Dit keer in plaats van een op bestaande cijfers gebaseerde terugblik gaan mijn overpeinzingen uit naar de toekomst
We leven in een wereld vol zorgen.
Vooral de klimaatveranderingen die volgens de klimaatactivisten binnen afzienbare tijd tot een vrijwel onbewoonbare wereld zouden leiden ten gevolge van rampen veroorzaakt door een temperatuurstijging tot meer dan 2% eind deze eeuw houden ons bezig.
Alles wordt aangewend om die stijging, veroorzaakt door CO2, te stoppen door de uitstoot van die CO2 tot 0% voor 2050 terug te brengen en te neutraliseren.
Maar in de ontwikkelingslanden, inclusief China en India, eist de economische ontwikkeling juist steeds meer zo goedkoop mogelijke energie.
Hoe hierin harmonie te vinden.
Maar er zijn meer problemen van uiterst ernstige aard.
Eind 2018 bedroeg de totale wereldschuld 247 biljoen (europees biljoen) dollar.
De jaarlijkse toename was 5% terwijl de wereld GDP groei slechts 3% bedroeg, zoals ik lees.
De schulden stijgen dus sneller dan de groei die ze moet bekostigen.
Op deze weg doorgaan zou de totale wereldschuld (staat, financieel, particulier en bedrijf) in het jaar 2050 een bedrag van 1150 biljoen dollar bedragen, zo lees ik in de vakpers.
Een enorm gevaar, zo denk ik,  voor de wereld economie en welvaart.


Een van de elementen in de eurozone economie (en overal) is het verschil tussen bedrag aan geld en waarde van dat bedrag.
Zo hebben wij bij het Gross Domestic Product dat zo langzamerhand niet meer het totale nationale inkomen weergeeft maar meer een soort objectieve meetlat is geworden waardoor andere gegevens eraan getoetst kunnen worden en zo een vergelijking mogelijk is tussen economische prestaties van de landen.
Maar de bedragen van dat GDP in opeenvolgende jaren geven niet de waarde ervan in die jaren aan.
De waarde ervan wordt bepaald door de geldontwaarding of de geld opwaardering in die jaren, oftewel door de inflatie of deflatie, de koopkracht.
Zo is er een verschil tussen het getal van het GDP als bruto bedrag en de berekende waarde ervan door de inflatie/deflatie mee te laten tellen.
Zo bereikt men vanuit het GDP het ware GDP, real GDP die dus de echte toestand (in koopkracht) aangeeft.
Twee GDP’s dus.

Maar de inflatie/deflatie berekening is een ingewikkelde procedure.
Want het is de prijsontwikkeling van alle producten waarbij rekening moet worden gehouden met het aantal malen verkoop ervan.
Levensmiddelen worden vaker gekocht en verbruikt dan auto’, t.v.’s of huizen.
Bovendien zijn er artikelen waar de verhouding aanbod/vraag (die ultiem de prijs bepaalt) zo snel omhoog en omlaag kan gaan (neem stookolie in een zachte of strenge winter periode) dat ze geen stabiel beeld opleveren.
Zo is er de core inflatie berekend over de “stabiele” artikelen die gebruikt wordt door de Centrale Banken om deze inflatie te berekenen en de “gewone” inflatie, de prijsverhogingen (of verlagingen) die de dagelijkse consument ervaart.
Beide kunnen behoorlijk van elkaar verschillen wat snel tot onbegrip kan leiden.

Vanuit de ontwikkeling van het GDP wordt de groei of krimp van de economie gemeten als percentage van dat GDP (en dus goed te vergelijken met de cijfers van andere landen) .
Dus zijn er ook twee groei/krimp percentages, de bruto groei en de reële groei, real growth, waarin de inflatie/deflatie is verwerkt.
Voor die berekening wordt vaak een “standaard” jaar gekozen en elk jaar het verschil in prijsontwikkeling ten opzichte van dat jaar bepaald als een index, de “deflator”.
De conclusie moet zijn dat er door deze ingewikkelde berekeningen van real GDP, real Growth en core inflation een foutmarge moet zijn.

De real growth/contraction van de totale economie is niet alleen zaligmakend.
De staat eist voor zich een percentage van dat GDP op voor staatszaken.
In de nationale begroting wordt een bedrag berekend dat de staat voor dat jaar nodig denkt te hebben om zijn taken uit te voeren.
Aan het einde van dat jaar (en gezien de complexiteit van de staatsboekhouding definitief vele maanden later) blijkt of de staat meer (of minder) heeft uitgegeven dan begroot.
Ook dat wordt uitgedrukt in een percentage van dat GDP, de maatstaf.
Er is een nul, een tekort (deficit) of een overschot (surplus) op die begroting als ruw bedrag.

Er bestaat dus de mogelijkheid dat de nationale economie gegroeid is maar dat de staat desondanks meer heeft uitgegeven dan oorspronkelijk begroot en meer dan de staat aan  belasting en heffingen (en verkoop van staatseigendommen) ontvangen heeft en er dus een verlies is.
Om dat verlies op te vangen moet de staat geld lenen en dus schulden maken.
Ook die schuld wordt (tezamen met de jaren ervoor opgelopen, schulden) uitgedrukt in een percentage van het GDP.

Zo worden met het GDP, de groei, deficit/surplus, staatsschuld, de financiële toestand van een land bepaald.

Natuurlijk zijn er veel meer getallen en bedragen die dat mede aangeven  en ook de welvaart en het welzijn van de bevolking: werkloosheid cijfers, handelsbalansen, de te betalen rentetarieven, gemiddeld en mediaan inkomsten, verdeling ervan over de bevolking, particuliere en bedrijfsschulden en bezittingen en nog veel meer.
Maar deze vier zijn het meest in het oog springend.

Voor het verleden zijn al deze gegevens bekend, in mijn overpeinzingen in de loop der jaren heb ik ze ook in tabellen laten zien.
Over 2018 worden nu steeds definitiever benaderingen ervan bekend.
Maar over 2019 en de jaren erna moeten we gissen.

De centrale banken, die de laatste tientallen jaren een ongekende invloed op de financiële markten, de economieën van de landen en de inkomens van de bevolkingen hebben uitgeoefend doen dat men hun “forward guidance” waarin ze hun monetaire politiek voor de toekomst uiteenzetten.
Het komt mij wel eens voor dat vooral de financiële markten, de beurzen, onmiddellijk reageren op uitspraken (of hun interpretatie ervan) van de Centrale Banken zoals uit koersschommelingen blijkt terwijl anderzijds de Centrale Banken op hun beurt onmiddellijk reageren op koerswisselingen op de financiële markten.
Over inflatie en de centrale banken heb ik in vorige blogs al mijn mening (voor wat die waard is) gegeven.
Hoe dan ook de 2% inflatie, nog altijd niet in zicht, (deze maand 1.2% op jaarbasis) nog steeds het doel waarnaar de CB’s streven om de prijsstabiliteit te garanderen.
Tot nu toe dus zonder resultaat maar wel gepaard met  het bijdrukken van biljoenen nieuw geld en daarmee immense leningen aan staten met uiterst lage of zelfs negatieve rentetarieven en dus het scheppen van enorme schulden.
Heeft het zin door te gaan met een dergelijke strategie van QE en lage renteoplegging als dat al die duur ervan niet helpt.

Schulden op zich zijn eigenlijk alleen riskant door de rente.
Alleen als men de rente niet meer kan opbrengen zonder zich essentiële zaken te ontzeggen zijn schulden een risico.
Door dus de rente op staatsleningen, staatsobligaties, en aan grote bedrijven bedrijfsobligaties) tot (bijna) 0% terug te brengen, (zoals nu al voor sommige leningen een feit is) haal je het gevaar uit die leningen.
Want als de looptijd van die obligaties verstreken is los je deze af met een nieuwe lening, eveneens voor (bijna) 0%.
In theorie kun je zelfs steeds meer leningen zo afsluiten en een schuld steeds verder laten oplopen zonder risico te lopen.
Zie bijvoorbeeld de opbouw/rente/looptijd van de aan Griekenland verstrekte leningen die tot in de verre toekomst lopen en zo de feitelijke situatie maskeren.
We zijn flink op weg om die situatie te bereiken.
Maar natuurlijk moeten er tegenover schulden evenveel assets zijn om een over all evenwicht tussen bezittingen en schulden te scheppen.
Maar zou dat het geval kunnen zijn?
Zou die opvatting over schulden niet snel kunnen leiden tot een onstuitbare inflatie door dat noodzakelijke evenwicht tussen assets en de waarde ervan.
Kunnen wij die eeuwen lang hebben geleefd met de wetenschap dat geld rente opbrengt geestelijk overgaan naar de gedachte dat het hebben van geld dat niet rechtstreeks geïnvesteerd is in de economie niet alleen door inflatie in waarde afneemt maar dat we daar zelfs een strafrente voor zouden moeten betalen.
Banken als inners van rente in plaats van betalers.
Alleen al de gedachte dat zoiets door groepen economen als toekomstig normaal kan worden gezien doet mijn hoofd duizelen.
Maar snel naar iets anders.
Ja, met een getallen overzicht, vervelend, maar getallen beheersen ons verleden, ons heden en ook onze toekomst.


Hieronder een simpel “what if” rekenmodelletje zonder toeters en bellen.
Het geeft één van de zeer vele mogelijkheden voor de ontwikkeling van de eurozone tot 2028, tien jaren dus.


 De parameters (groei,begrotingsgtekort,inflatie,rente kunnen per jaar ingesteld worden.
Ik heb gekozen voor de voorjaarsvoorspellingen Europese Commissie voor groei en begroting voor 2019 en 2020 en daarna een reële groei van 1.4%.
Bij de inflatie ben ik uitgegaan van de visie van de ECB van een inflatie van 2% na 2021 en daarvoor een lagere.
De lange termijn rente varieert per eurozone land maar lijkt me gemiddeld zo’n 1.5% te bedragen.
Zie hier beneden.
Met deze parameters berekent het model dan per jaar nominale GDP (=real GDP + inflatie), Staatsschuld, te betalen rente zonder en met de invloed van de inflatie.
Maar door de parameters te wijzigen wijzigen zich ook de getallen voor die jaren.
Helemaal onderaan de invloed van het rentepercentage op de te betalen rente, die aantoont wat een niet door de Centrale Bank beïnvloede maar risico bepaalde rente voor gevolg zou hebben.
(Nu: Duitsland negatieve 10 jaars obligaties rente, -0.2%, Griekenland betaalt 3.63% ervoor, Italië 2.76%. De USA betaalt 2.37% rente. Een voorbeeld wat dus de invloed van de Centrale Bank is. Daarom wil Trump (en de financiële markten) dat de FED de rente weer verlaagt).

Ik zucht, neem een pilsje en zoek de schaduw op.

Aucun commentaire:

Enregistrer un commentaire